Brief summary
Arnold I, archbishop of Cologne, certifies that Rudolf de Turri, servant of Count Adolf of Saffenberg, with the consent of his wife Waldrade and his sons Paganus, Gevehard and Herman, through his lord, guardian of Kloosterrade Abbey, has donated his property at Hubach, on which a women's convent (Marienthal) was built, to the abbey, and settles the relationship between the abbey and the daughter convent.
Latin text of the charter
In nomine sancte et individue Trinitatis.
Ego Arnoldvs Dei gratia sancte Coloniensis ecclesie archyepiscopus, in perpetuum.
Notum facio omnibus Christifidelibus tam presentibus quam futuris quod Rudolfus qui dictus est de Turri ministerialis comitis Adolfi de Saphenberg consensu et rogatu uxoris sue Waldradis et filiorum suorum Pagani, Geuehardi, Heremanni dedit ecclesie Sancte Marię Sanctique Gabrielis que est in Rode per manum domini sui eiusdem ecclesie advocati allodium quod habuit in Hubach pro salute animę sue et parentum tam suorum quam uxoris sue, in quo ecclesia constructa est in honore Dei genitricis Marie et Iohannis Evangeliste, in qua pauperes eiusdem ecclesie Rodensis sorores serviunt Deo Eiusque genitrici. Ipsum autem allodium cum vinea ad se pertinente, que usque ad silvam porrigitur, locatum videlicet inter allodium ecclesie Dei genitricis quę est in Resene et allodium quod pertinet ad Vettelhouen, et in ipsa ripa fluminis Hubach clauditur, cambivit idem Rudolfus cum allodio suo quod emerat propria substantia quod scilicet positum est inter Defuernogen et ipsum claustrum in monte Logescosseh. Et una pars sita est supra Bortte et alia ad Maren; has duas partes dedit pro ipso allodio Nicholao de Frisheim filio Heinrici ministeriali Beati Petri Colonię. Iustum preterea videtur et competens ut de respectu etiam et obedientia, quam eedem sorores abbati et ecclesię sue Rodensi hactenus exibuerunt quomodo in futurum exibebunt, certa et rationabilis prescribatur linea. Sorores ergo, que in prenominato loco transposite sunt, qui locus ut dictum est proprius est Rodensis ecclesie, omnimodam subiectionem et obedientiam abbati et ecclesię a qua transmisse sunt, ut hactenus exibuerunt, exibebunt ut videlicet nulla sororum sine licentia et consilio eius intromittatur vel suscipiatur. Nullus fratrum ad regimen vel servitium earum preter eos, quos ipse cum consilio fratrum admiserit, admittatur, quod, si aliqua intromissa vel aliquis admissus fuerit, irritum sit et instabile. Hec quoque caritatis vicissitudo sororibus impendatur ut nullam preter consensum sororum sanioris consilii suscipere compellantur ne in aliquo pauperes sorores graventur. Que vero intro/misse communi consensu fuerint tempore quo abbati visum fuerit secundum morem et consuetudinem ęcclesię, professionem devote faciant et obedientiam ei prompte et humiliter promittant. Soror autem quę pro regimine ordinis preponi debet sororibus, idonea et tali officio utilis per abbatem cum consilio fratrum et sororum, quas ipse admittere voluerit, preponatur cui ab omnibus sororibus secundum institutionem religionis et ordinis absque contradictione obediatur. Nullum tamen officium, nullam obedientiam alicui sororum preter abbatis et prioris sui consilium et consensum iniungere presumat, nec aliquam singularitatem sibi usurpet, sed ordinem ipsa observare et ad hunc observandum alias monere, instruere et coercere satagat. Si autem quod absit negligens vel in aliquo notabilis et minus utilis reperta fuerit, abbas communicato cum senioribus ecclesie fratribus consilio, etiam si sororibus displiceat, ab officio eam submoveat et aliam idoneam loco eius substituat. Frater quoque, qui vice prioris post abbatem in omnibus ęcclesię providebit, cum consilio fratrum de congregatione eligatur et sororibus per manum solummodo abbatis preficiatur omnemque subiectionem et integram obedientiam tam abbati suo quam ęcclesię suę cum omni humilitate exibeat, seseque in omnibus ad ecclesiam ut alium quemlibet fratrum in nullo dissimiliter negocio pertinere cognoscat. Porro idem frater, si huic negocio non sufficiens vel non idoneus inventus fuerit, ad claustrum suum revocetur et ab obedientia sibi credita relaxetur, alterque per manum abbatis et consilium fratrum loco eius substituatur.
Hanc tam legaliter et pie factam traditionem ne quis in posterum calumniari possit vel audeat, banno confirmamus. Presenti etiam cartula cum sigilli nostri impressione sanximus, subscriptis testibus qui huic traditioni interfuerunt quorum hec sunt nomina: Adelbero Leodicensis episcopus, Arnoldus archydyaconus et prepositus maioris ecclesie, Tiepoldus prepositus Sancti Severini, Leodicenses archydyaconi Alexander et Elbertus, Reinbaldus prepositus Sancti Iohannis et Sancte Crucis, Nicolaus prepositus Sancti Dionysii, Heinricus prepositus Sancte Marie in Traiecto; liberi homines Adolphus comes de Saphenberg eiusdem ęcclesię advocatus et filius eius Heremannus, Gozevinus de Heinsberg et filius eius Gozevinus, Conradus de Mereheim, Tiepaldus de Eleslo; ministeriales comitis Adolfi: Megenzo, Rudolfus cuius superius mentio facta est, Christianus de Rinchedorb.
Data est hec cartula anno dominicę incarnationis millesimo centesimo XLo, indictione III, quinto kalendas septembris.
Dutch translation
Arnold, aartsbischop van Keulen, maakt bekend dat Rudolf de Turri, ministeriaal van graaf Adolf van Saffenberg, met instemming en op verzoek van zijn echtgenote Waldrade en zijn zonen Paganus, Gevehard en Herman, zowel voor zijn eigen zielenheil als dat van zowel zijn ouders als die van zijn echtgenote door de hand van zijn heer, voogd van de abdij Kloosterrade, zijn allodium te Hubach aan de abdij heeft gegeven. Op dit allodium te Hubach is een klooster gebouwd ter ere van Maria, moeder van God, en Johannes de Doper, waar de arme zusters van de kerk van Kloosterrade God en Zijn moeder dienen. Rudolf heeft dit gebied met de bijbehorende wijngaard, die zich uitstrekt tot aan het bos dat zich bevindt tussen het allodium van de abdij Kloosterrade te Resene en tussen het gebied dat betrekking heeft op het allodium dat behoort tot Vettelhoven en wordt begrensd precies op de oever van de beek, de Hubach, geruild met het gebied dat hij met eigen vermogen had gekocht tussen Dernau en het klooster op de berg Logescosseh. Eén deel ligt boven Bortte en het andere bij Maren; deze twee delen heeft hij in ruil voor hetzelfde gebied aan Nicolaas van Friesheim, zoon van Hendrik, ministeriaal van St.-Pieter te Keulen, gegeven. Verder lijkt het rechtvaardig en passend dat, wat betreft het respect en de gehoorzaamheid die de zusters van Marienthal aan de abt en het convent van Kloosterrade tot nu toe hebben betoond, een zekere en redelijke lijn wordt voorgeschreven voor de toekomst. De zusters die overgebracht zijn naar Hubach, dat eigendom is van de abdij Kloosterrade, zullen aan de abt en de abdij waarvandaan zij overgedragen zijn dezelfde onderworpenheid en gehoorzaamheid betonen zoals zij tot nu hebben gedaan, namelijk dat geen enkele zuster zonder toestemming en advies van de abt wordt toegelaten of opgenomen. Geen enkele broeder zal worden toegelaten tot het bestuur of de bediening van de zusters, behalve degene die de abt op advies van de broeders heeft toegelaten; en als een vrouw of man intreedt of toegelaten wordt, zal dit nietig of instabiel zijn. Ook de beurtelingse liefdadigheid is toevertrouwd aan de zusters zodat niemand zonder toestemming van de zusters met een verstandiger advies gedwongen wordt iemand op te nemen, om te voorkomen dat de arme zusters op enigerlei wijze belast worden. Laat degenen die met algehele instemming zijn ingetreden op een tijdstip, door de abt voorzien volgens het gebruik en de gewoonte van het klooster, devoot hun ambt vervullen en de abt direct en nederig gehoorzaamheid beloven. Laat echter de zuster die voor het bestuur van de orde moet worden voorgedragen door haar zusters, geschikt en nuttig voor een dergelijk ambt, door de abt worden aangesteld op advies van zijn broeders en zusters, die hijzelf zal hebben willen toelaten. Deze zuster moet door alle zusters volgens de kloosterregel en de orde zonder tegenspraak gehoorzaamd worden. Laat haar geen ambt, geen gehoorzaamheid opdragen aan één van de zusters, behalve op advies en met instemming van de abt en prior, en laat haar geen bijzonderheid voor zichzelf opeisen, maar laat haar zich inspannen om de regel zelf na te volgen en anderen te waarschuwen, onderwijzen en dwingen dit te doen. Indien zij echter onverhoopt nalatig is gebleken of in iets opvallend of minder nuttig bevonden is, laat de abt haar dan na gemeenschappelijk overleg met de oudere broeders van het klooster uit haar ambt ontzetten en een andere geschikte zuster in haar plaats stellen, ook als dit de zusters niet bevalt. Laat ook een broeder die na de abt als prior voor alle zaken van het klooster zorg zal dragen, op advies van de broeders uit de gemeenschap worden gekozen en laat hem uitsluitend door de hand van zijn abt aan het hoofd worden geplaatst van de zusters. Laat hem ook in alle nederigheid elke onderwerping en algehele gehoorzaamheid tonen aan zowel zijn abt als aan zijn klooster en laat hem inzien dat hij in alle zaken het klooster dient zoals elke andere broeder, in een functie die geenszins verschillend is. Laat daarbij diezelfde broeder, als hij niet voldoet of niet geschikt is gebleken voor dit ambt, naar zijn klooster worden teruggeroepen en bevrijd worden van de gehoorzaamheid die hem is toevertrouwd, en laat een ander door de hand van de abt en op advies van de broeders zijn plaats innemen.
Arnold heeft deze oorkonde met zijn ban bevestigd en bezegeld.
Als getuigen waren aanwezig: Adalbero, bisschop van Luik, Arnold, aartsbisschop en proost van de domkerk, Theobald, proost van St.-Severinus, Alexander en Elbert, aartsdiakens van Luik, Rembold, proost van St.-Jan en het Heilig-Kruis, Nicolaas, proost van St.-Dionisius, Hendrik, proost van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht; de vrije mannen Adolf, graaf van Saffenberg, voogd van de abdij Kloosterrade, Herman, zijn zoon, Goswijn van Heinsberg, Goswijn, zijn zoon, Koenraad van Merum, Theobald van Elsloo; ministerialen van graaf Adolf: Meinzo, de eerder genoemde Rudolf, Christiaan van Grau-Rheindorf.
Gegeven op 28 augustus 1140.
Nadere toelichting
Lees meerArnold I, aartsbisschop van Keulen, oorkondt dat Rudolf de Turri, ministeriaal van graaf Adolf van Saffenberg, met instemming van zijn echtgenote Waldrade en zijn zonen Paganus, Gevehard en Herman, via zijn heer, voogd van de abdij Kloosterrade, zijn bezit te Hubach, waarop een vrouwenklooster (Marienthal) is gebouwd, aan de abdij heeft geschonken, en regelt de verhouding tussen de abdij en het dochterklooster.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 675.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 19-22, nr. 6, naar A.
Echtheid
Voor de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
partners
donors